Soepel bewegen, praten, meedoen met de gymles, jezelf aan- en uitkleden, tandenpoetsen, hinkelen, veters strikken, een bal gooien en vangen, met een pen schrijven, leren zwemmen. Dit zijn enkele voorbeelden van vaardigheden die kinderen automatisch lijken te leren. Echter, voor sommige kinderen is dat niet zo gewoon. Dat kunnen kinderen zijn met motorische onhandigheid. Wanneer dit in ernstige mate aanwezig is en het functioneren van het kind in het dagelijks leven wordt beperkt door deze onhandigheid noemen we het ookwel DCD.

DCD komt voor bij zo’n 5 tot 10 % van alle schoolgaande kinderen. Vaak zijn dat jongens. In onderzoeken worden verhoudingen genoemd van 4 meisjes tegenover 10 jongens.

Om DCD vast te stellen is observatie en onderzoek van uw kind nodig. De kinderfysiotherapeut vormt hierin een belangrijke schakel en kan door kinderfysiotherapeutisch onderzoek inzicht krijgen in de motorische (on) mogelijkheden van het kind.

Het onderzoek van de kinderfysiotherapeut bestaat uit een uitgebreide observatie van de grove en fijne motoriek met behulp van een gevalideerde motoriektest. Daarnaast vindt een observatie van de spontane motoriek plaats, waarbij het kind wordt uitgenodigd om te lopen, rennen, springen, hinkelen, gooien, vangen, voetballen en klimmen. Bij een observatie van de fijne motoriek vragen we het kind o.a. om te tekenen, schrijven, knippen en vouwen. De kinderfysiotherapeut observeert, onderzoekt en behandelt het kind spelenderwijs en geeft daarnaast voorlichting en advies aan de ouders. Ook wordt er altijd gewerkt met een behandelplan; waar nodig in overleg met de kinderarts, specialist, leerkracht, logopedist of ergotherapeut.

Het doel van de behandeling is om de problemen in de motoriek te verminderen of op te lossen, zodat het kind volwaardig mee kan doen met bijvoorbeeld de gymles op school en/of geen belemmeringen meer ondervindt bij verschillende dagelijkse activiteiten.